Uit

In de VS staat de eiwitbalans, en vooral de optimalisatie ervan, binnen de bedrijven ook ter discussie. Concreet gaat het om de mogelijkheden van het verlagen van het ruw eiwitgehalte.

Het melkveeteam van Professor Doctor Jud Heinrichs aan de Universiteit Pennsylvania (Penn State) organiseert ieder herfst een voedingsconferentie die zich richt op herdmanagers en melkveehouders en adviseurs uit de voersector. Het thema eiwitvoorziening stond dit jaar centraal. Hoe ver kan men dit laten dalen?

Aminozuren toevoegen

M.D. Hanigan van de Virginia Tech Universiteit verklaarde dat zelfs bij hoogproductieve koeien(meer dan 50 kg per dag) het eiwitgehalte kan dalen tot 12,5 procent. Dan moeten wel aminozuren aan het rantsoen worden toegevoegd. In ieder geval methionine en lysine en afhankelijk van het rantsoen histidine en leucine, dan wel isoleucine. Het toevoegen van de dure aminozuren betaalt zich volgens Hanigan terug. Onder de streep zou per koe per dag tussen 25 en 90 eurocent overblijven. De onderzoeker verwees naar de resultaten van meerdere voerproeven waarin met de toevoeging van aminozuren niet alleen de productie steeg, maar ook het eiwitgehalte.

Bacterieel eiwit middelen

Ook Mike van Amburgh van de Cornell Universiteit was ervan overtuigd dat het ruw eiwitgehalte in de rantsoenen omlaag kan. Daarbij is wel voermanagementsoftware nodig dat werkt op basis van het CNCPS-systeem (Cornell Net Carbohydrate and Protein System). Dit systeem houdt namelijk rekening met de verteerbaarheid en omgevingsfactoren (bijvoorbeeld hittestress). Beide punten beïnvloeden de eiwitstofwisseling aanzienlijk. Met het systeem is het mogelijk de hoeveelheid in de pens gevormd bacterieel eiwit realistisch te berekenen. Ligt de rekenkundige hoeveelheid bacterieel eiwit boven de behoefte, dan kan het eiwitgehalte in het rantsoen in kleine stapjes worden afgebouwd. Tip: controleer dit via de urine-pH. De volgende stap is dan het toevoegen van aminozuren (altijd eerst methionine) en weer wat ruw eiwit uit het rantsoen halen. Van Amburgh adviseert in de berekening te sturen op een lysine-methionine-verhouding van 2,7 op 1.

Productiegroepen op basis van SD

Bill Weiss (Ohio State Universiteit) adviseerde productiegroepen in te delen op basis van de standaardafwijking in productie in plaats van op de absolute melkproductie. De standaard afwijking (SD) is een kengetal dat de verdeling van de gegevens aangeeft. De meeste managementprogramma’s geven deze waarden, maar kunnen met een rekenprogramma ook makkelijk berekend worden. Door groepen op SD in te delen, kun je bijvoorbeeld voeren op een aan de productie aangepaste hoeveelheid bacterieel eiwit en hoef je het eiwitgehalte in het rantsoen niet onnodig op te schroeven.

In de praktijk wordt vaak een SD gezien van zo’n 6,2 kg melk. Dat betekent dat in een koppel met koeien die gemiddeld 35 kg melk geven, het rantsoen moet worden afgestemd op bacterieel eiwit voor 41 kg melkproductie (35 kg + 1 SD (6,2 kg)) om de hoogst productieve koeien naar behoefte te voeren. Volgens Weiss is het zinvol de koppel in drie voergroepen op te delen:

  • Groep 1: 27 kg melk – eiwit voor 29,5 kg melk
  • Groep 2: 35 kg melk – eiwit voor 37,2 kg melk
  • Groep 3: 41 kg melk – eiwit voor 47,0 kg melk

Terwijl het rantsoen in de situatie zonder productiegroepen op 41 kg melk afgestemd moet worden om de hoogst productieve koeien voldoende voedingsmiddelen op te laten nemen, kan in de situatie met voergroepen de voeding op een rekenkundig gemiddelde van 36,7 kg melk worden afgestemd. Ook zo wordt duur eiwit uitgespaard.

Bron: Elite

Tekst en foto: Gregor Veauthier – Bron: PennState Dairy Cattle Nutrition Workshop