Uit

Het aantal klinische gevallen van melkziekte is slechts het topje van de ijsberg. Maar liefst 77 procent van de melkkoeien heeft een subklinische vorm van melkziekte rondom het afkalven.

Dat blijkt uit onderzoek van dierenarts Ton Pijs van De Oosthof Dierenartsen, dat hij gisteren presenteerde op een bijeenkomst in Lievelde. Hij bepaalde op 10 bedrijven het calciumgehalte in het bloed van de melkkoeien. Een bloedwaarde lager dan 2,10 mmol calcium per liter bloed werd daarbij aangemerkt als subklinische melkziekte.

Volgens Pijs heeft een koe met (subklinische) melkziekte enorm veel meer kans op ziektes gedurende de daaropvolgende lactatie dan een koe die boven de kritische bloedwaarden blijft. De dierenarts noemt enkele voorbeelden: „Een koe met een calciumtekort vreet minder, wat leidt tot een negatieve energiebalans”, zegt hij. „Verder kalft zo’n koe trager af. Dat leidt tot meer doodgeboortes. De baarmoeder wordt minder goed schoon, wat leidt tot slechtere vruchtbaarheid en mogelijke ontstekingen en bovendien is de lebmaag slapper, waardoor een lebmaagdraaiing eerder kan plaatsvinden.”

Acuut drie keer zoveel calcium nodig

Melkziekte ontstaat door een acuut tekort aan calcium. Pijs: „Rond het afkalven heeft de melkkoe opeens enorm veel meer calcium nodig. Biest bevat zo’n 2,3 gram calcium per kilo. De tweede melk nog eens 1,7 gram per kilo. Als een koe bij de biest en de tweede melk respectievelijk 7,5 en 9 kilo melk geeft, moet ze opeens 32 gram extra calcium tot haar beschikking hebben. Dat is veel, aangezien een droogstaande koe normaal 16 tot 18 gram calcium per dag nodig heeft.”

Het hormoon PTH heeft een belangrijke functie bij de calciumvoorziening van de koe. Pijs: „Het zorgt er direct voor dat er minder calcium via de urine wordt uitgescheiden. Verder activeert het hormoon vitamine D om calcium uit de darm te halen. Voor dat laatste proces op gang is, duurt echter ongeveer anderhalve dag.”

Zonder een toereikende magnesiumvoorziening komt de koe ook in de problemen, meldt de dierenarts. „Magnesium zorgt ervoor dat PTH vrij komt. Bij onvoldoende magnesium blijft PTH inactief. Een hoog kaliumgehalte in het rantsoen zorgt ervoor dat de magnesium in datzelfde rantsoen slechter opgenomen wordt.”

Foto ter illustratieGoede kation-anionbalans meetbaar

Een goede kation-anionbalans (KAB) helpt het tekort aan calcium te minimaliseren. „De KAB bestaat uit de positief geladen ionen kalium en natrium aan de ene kant van de balans en de negatief geladen ionen chloor en zwavel aan de andere kant”, aldus Pijs. „Wanneer de balans te positief is, werkt PTH minder goed. Daarbij zorgt een negatievere balans voor een lagere pH-waarde in het bloed, wat resulteert in een grotere uitscheiding van calcium in de urine.” Die uitgescheden calcium kan bij behoefte aan calcium direct beschikbaar gemaakt worden door de koe.

Pijs: „En door de grotere uitscheiding van calcium in de urine tijdens de droogstand, blijft het inwendige systeem van de koe gestimuleerd om calcium uit het rantsoen te halen.”

Om zelf te bekijken hoe het zit met de KAB in het droogstandsrantsoen, kunnen boeren de pH van de urine meten, vertelt de dierenarts. „Een waarde van 7 of lager is goed. Wanneer de waarde boven de 7,5 ligt, is de KAB te hoog. Dan is het zaak om die waarde te verlagen door het rantsoen bijvoorbeeld aan te vullen met anionische zouten.”

‘Vergeet fosfor niet’

Wanneer melkziekte alsnog voorkomt, is het volgens Pijs verstandig om ook de fosforvoorziening in de gaten te houden. „Want 80 procent van de koeien die rond afkalven niet opstaat, heeft naast een te laag calciumgehalte een te laag fosforgehalte in het bloed.”

Bron: Melkvee.nl