Uit

De Regeling Fosfaatreductie 2017 geldt voor een bepaalde groep melkveehouders niet. Dat heeft de rechtbank in Den Haag donderdag 4 mei gezegd. Dit omdat deze melkveehouders financieel worden benadeeld.

Voor de 5 melkveehouders (1 biologisch, 1 grondgebonden en 3 gangbare veehouders) die een kort geding aanspanden tegen de Regeling fosfaatreductie 2017 is de regeling buiten werking gesteld. De rechter oordeelde dat de Regeling een onevenredige last op de eisers legt. ‘Hij was niet voorzienbaar en biedt geen enkele compensatie’, oordeelt de rechter. De regeling is daarmee onverbindend.

De regeling is daarmee onverbindend

De eerste groep die wint zijn de biologische boeren, omdat zij niet bijdragen aan het probleem. De tweede groep zijn degenen die voor 2 juli 2015 onomkeerbare investeringen deden in grond of stallen. Het enige vleesveebedrijf, dat ook meedeed, had volgens de rechter geen belangen meer (vanwege de wijziging van 1 mei).

Niet bijdragen aan probleem
Juist vanwege de omschakeling naar een biologisch melkveebedrijf, en de daarmee samenhangende kosten, oordeelt de rechter de Regeling onevenredig. Dit omdat de Regeling een oplossing wil bieden voor een probleem, waar biologische boeren geen belang bij hebben en waaraan zij niet bijdragen. De biologische melkveehouderij wordt door de rechter daarmee buiten de problematiek geplaatst.

Een andere groep zijn degenen die investeerden. Marieke Toonders, van Linssen Advocaten reageert: ‘De eisers investeerden in grond.’ Dat gebeurde nadat de politiek aangaf dat grond een vereiste was voor de verdere ontwikkeling van het bedrijf. Later werd dit ingehaald door de introductie van fosfaatrechten op 2 juli 2015, gevolgd door een Regeling fosfaatreductie 2017. Toonders: ‘Onder die laatste regeling moet de afvoer van koeien plaatsvinden.’ Het gaat dan om investeringen die gedaan zijn voor 2 juli 2015, in overeenstemming met de wetgeving die actief was op 1 januari 2015.

Onevenredige last
Advocaat Peter Goumans, Hekkelman Advocaten, vult het verder aan. ‘De Regeling wordt buiten werking gesteld, omdat deze een onevenredige last oplegt aan de melkleverende bedrijven (in het bijzonder vanwege de gedane investeringen). Voor het betrokken biologische bedrijf en in zijn algemeenheid voor biologische bedrijven, is rechtsoverweging 4.19 zeer relevant. Juist vanwege de omschakeling naar een biologisch melkveebedrijf en de daarmee samenhangende kosten, oordeelt de voorzieningenrechter de Regeling onevenredig. Dit omdat de Regeling een oplossing beoogt te bieden voor een probleem waar biologische boeren geen belang bij hebben en voor een probleem waaraan zij niet bijdragen. De biologische melkveehouderij wordt door de rechter daarmee buiten de problematiek geplaatst.’

Wat is de reikwijdte van de uitspraak?

Wat betekent de uitspraak?
Peter Goumans reageert: ‘De vraag is nu wat de reikwijdte van de uitspraak is. De uitspraak en de buitenwerkingstelling geldt ten aanzien van de eisende partijen. Melkveebedrijven die in gelijke omstandigheden verkeren, dienen de staatssecretaris aan te schrijven met een beroep op de uitspraak van het kort geding. Een andere optie is om bij een afwijzing van een verzoek om verhoging van het referentieaantal, vanwege bijzondere omstandigheden (knelgeval), daarover te gaan procederen of datzelfde te doen bij het opleggen van een heffing.’

Van Dam is aan zet
‘Nu is het aan Van Dam om iets te doen’, aldus Toonders. Zij geeft aan dat de uitspraak veel melkveehouders een reden geeft om het voorbeeld van de eerste 5 te volgen. Goumans wil vooral weten of het kort geding voor de staatssecretaris een reden is om de regeling in te trekken.

Bron: Boerenbusiness

Herma van den Pol; expert Melk & Voer