Uit

De stikstof- en fosfaatuitscheiding in 2012 is uitgekomen op 461 miljoen kg N en 161 miljoen kg P2O5. De stikstofuitscheiding daalde met 17 miljoen kg (-4%) en de fosfaatuitscheiding met 9 miljoen kg (-6%). De grootste bijdrage aan de afname van de fosfaatuitscheiding komt voor rekening van varkens (-4,5 miljoen kg), gevolgd door rundvee (-3,0 miljoen kg) en pluimvee (-2,0 miljoen kg).

Bij de fosfaatuitscheiding van varkens spelen zowel lagere uitscheidingsfactoren per dier als een kleinere veestapel een rol. De lagere uitscheidingsfactoren per vleesvarken en per zeug zijn vooral het gevolg van een lager fosforgehalte van het mengvoer. Daarnaast verbeterde de voerconversie van vleesvarkens waardoor er minder voer nodig is per kg groei. In vergelijking met 2011 nam het aantal zeugen af met ongeveer 4 procent en het aantal vleesvarkens met ongeveer 1 procent.

Het gemiddelde fosforgehalte van rundveemengvoer daalde van 4,8 g P/kg in 2011 tot 4,3 g P/kg in 2012. Deze daling is het gevolg van het convenant voerspoor waarin afspraken zijn vastgelegd met de mengvoederindustrie over beperking van het fosforgehalte van rundveemengvoer. Het effect hiervan op de fosfaatuitscheiding is een daling met 2,6 miljoen kg P2O5. Andere factoren, zoals hogere P-gehalten van ruwvoer, remmen de daling van de fosfaatuitscheiding van rundvee enigszins af. Het aantal melkkoeien nam toe met 1 procent. De totale omvang van de rundveestapel veranderde echter niet en was daardoor niet van invloed op de mineralenuitscheiding.

Bij pluimvee zijn de uitscheidingsfactoren ook gedaald. Zowel bij leghennen als bij vleeskuikens daalde het voerverbruik per dier. Daarnaast namen ook het N-gehalte en het P-gehalte van vleeskuikenvoer af. In 2012 waren er ook minder leghennen, eenden en kalkoenen dan in het jaar ervoor. Het aantal vleeskuikens bleef constant. Per saldo daalde de fosfaatuitscheiding van pluimvee met 2 miljoen kg (-8%).

De definitieve cijfers vallen lager uit dan de prognose van 22 mei 2013. Bij de prognose, gebaseerd op voorlopige uitscheidingsfactoren per dier, werd de fosfaatuitscheiding in 2012 geschat op 165 miljoen kg. De uitgangspunten die bij die prognose nog niet beschikbaar waren, blijken vrijwel allemaal te leiden tot een lagere mineralenuitscheiding:

  • Melkproductie: bij de prognose werd de totale melkproductie berekend uit de leveringen aan fabrieken plus een geschat aandeel van 4% voor achterhouding op de boerderij voor jongvee-opfok e.d. Dit aandeel blijkt uiteindelijk 2% te zijn. Hiermee wordt de trend van de laatste jaren naar een lager aandeel voor achterhouding op de boerderij bevestigd. Een lagere melkproductie betekent een lagere voederbehoefte en dus een lagere mineralenopname en –uitscheiding per dier.
  • Verschuivingen binnen het totale pakket aan beschikbare voedermiddelen voor rundvee levert een lagere fosfaatuitscheiding.
  • Het definitieve P-gehalte in varkensvoer viel iets lager uit, wat in combinatie met het grote aantal dieren een aanzienlijk effect heeft.
  • Het voerverbruik per leghen en per vleeskuiken nam af. Daarnaast nam ook het aandeel tarwe in vleeskuikenvoer toe.

De cijfers zijn onder andere opgenomen in onderstaande tabellen: Mestproductie per diercategorie Mestproductie per bedrijfstype

Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek