Groei telt!

Een rendabel melkveebedrijf begint met een goed genetisch niveau van de veestapel. Om dit te bereiken, is het belangrijk een duidelijk fokdoel voor ogen te hebben en daar voldoende aandacht aan te besteden bij de stierkeuze. Toch biedt dit geen garanties, want af en toe blijken vaarzen minder te produceren dan op basis van fokwaarden werd verwacht. Het waarmaken van het genetisch potentieel is immers alleen mogelijk wanneer ook de opfok optimaal is. Vaarzen die niet optimaal gefokt zijn, produceren vaak minder tijdens de eerste lactatie dan verwacht werd op basis van de fokwaarden. Dieren die te licht zijn bij afkalven zijn vaak onvoldoende ontwikkeld, met afkalfproblemen en een ondermaatse productie tot
gevolg. Daarnaast kan ook de productie van zwaardere vaarzen tegenvallen, aangezien vervetting van het uierweefsel een negatief effect heeft op het vermogen om melk te produceren. De hier beschreven groeinormen hebben als doel een ideaal gewicht te bereiken bij de eerste kalving, waardoor het genetisch potentieel van de vaarzen het best tot uiting kan komen.

Groeicurve als hulpmiddel
Om een duidelijk beeld te krijgen van de opfok op je bedrijf, is het belangrijk het jongvee nauwlettend te volgen. De meest nauwkeurige manier om dat te doen, is door de dieren regelmatig (minstens tweemaal per jaar) te wegen. Dit is echter niet altijd mogelijk in de praktijk. Een goed alternatief voor het wegen van de dieren is het meten van de borstomtrek, aangezien deze een duidelijke relatie heeft met
het lichaamsgewicht. De borstomtrek dient gemeten te worden vlak achter de ellebogen bij een staand dier. Op basis van tabellen en grafieken die het verband tussen borstomtrek en gewicht omschrijven, kan op deze manier het gewicht relatief nauwkeurig geschat worden.
Het regelmatig meten van de borstomtrek stelt ons in staat deze uit te zetten tegenover. Wanneer het jongvee vaststaat aan het voerhek, kan de borstomtrek van enkele dieren eenvoudig gemeten worden.